Nieuws

Brussel is het Nederlands niet vergeten




Sven Gatz zet in op meertaligheid in Brussel, maar dat betekent niet dat hij niet meer in het Nederlands investeert.


' C'est comme ça' ... In zijn opiniestuk zet Luckas Vander Taelen me weg als een excuus-Vlaming in Brussel, die de taalwet onbelangrijk zou vinden (DS 27 april). Dat doet hij op basis van wat uit de context gerukte tweets en een intentieproces, maar soit. In het Hoofdstedelijk Gewest moet je als politicus een brede rug hebben. C'est comme ça, apparemment.

Ik ben niet in de politiek gegaan voor de status quo. Een groot deel van mijn mars door de instellingen de laatste kwarteeuw ging net over taal en talen in Brussel, en het Nederlands in het bijzonder. Toen ik in de jaren 90 samen met Vic Anciaux (Volksunie) vaststelde dat de taalwet niet goed werd nageleefd in de hoofdstad, hebben we oplossingen gezocht.

Het probleem zat en zit niet zozeer bij de gewestelijke diensten. Daar verzekert een taalkader van Frans- en Nederlandstalige ambtenaren de tweetaligheid. Niet de ambtenaren, maar de dienst als geheel realiseert tweetalige dienstverlening.

Het kalf ligt al decennia gebonden bij de lokale besturen: de gemeenten (ook de politie dus) en OCMW's, waar de taalwet stelt dat niet de dienst, maar de ambtenaar zelf tweetalig moet zijn. Dat is een beter uitgangspunt, maar het is moeilijker te realiseren in een land dat onvoldoende tweetalige burgers vormt, ondanks de lessen in de andere landstaal vanaf het lager onderwijs.


'De wet is de wet'

Daarom kwamen wij met het taalhoffelijkheidsakkoord op de proppen: als er geen voldoende bewijs van tweetaligheid was bij de aanwerving, kon een ambtenaar zijn taalexamen ook afleggen na één jaar dienst. De Franstalige ministers in de Brusselse regering aanvaardden dat destijds, maar de omzendbrief die het taalhoffelijkheidsakkoord formaliseerde, sneuvelde bij de Raad van State. Op initiatief van de Vlaamse Volksbeweging nota bene.

Nu komen we bij de kern van de zaak. De federale taalwet, die dateert van 1966, is niet toekomstbestendig. Bovendien schept ze geen duidelijkheid over het verschil tussen statutaire en contractuele personeelsleden en wordt ze niet volledig toegepast.

Elk ander land zou het inzicht en de wil gehad hebben om die wet te moderniseren, bij te schaven, te verbeteren, met als doel: hoe verbeteren we de tweetalige dienstverlening aan de burger? Maar hier is het voor veel Vlamingen comfortabeler om de mantra 'de wet is de wet' te herhalen, in de wetenschap dat een veel kleinere groep Brusselse Vlamingen een imperfecte wet in Brussel moet afdwingen.


Verbeelding en moed

Ik wil een mogelijk misverstand uit de wereld helpen. Als Nederlandstalige Brusselaars willen we graag partner van de Vlaamse Gemeenschap zijn en blijven, maar: wij zijn uw voorhoede niet. Wie vindt dat de taalwet in Brussel niet goed genoeg werkt, moetdaar iets aan doen op het niveau waar Vlamingen echt macht hebben: in de Kamer van Volksvertegenwoordigers. Daar werd en wordt de wet gemaakt. Hij of zij kan er meteen ook voor ijveren om het taalhoffelijkheidsakkoord te integreren in die wet. Verbeelding en moed zijn altijd een mooie politieke combinatie.

Brussel is al een hele tijd geen tweetalig maar een meertalig gewest. Frans, Nederlands en Engels zijn er volgens de wetenschappelijke Taalbarometer van de VUB veruit de meest gesproken talen. Daar zet ik als Brussels minister van Meertaligheid ook volop op in, zonder het Nederlands te vergeten. Integendeel: nog nooit zaten er zoveel Brusselse kinderen in het Nederlandstalig onderwijs, nog nooit waren er zoveel volwassenen in het Hoofdstedelijk Gewest die les volgen via het Huis van het Nederlands.

Dát is investeren in Nederlands én inzetten op meertaligheid. Die jarenlange aangehouden inspanningen van Hugo Weckx (CD&V), Rufin Grijp (SP.A), Guy Vanhengel (Open VLD), Jean-Luc Vanraes (Open VLD) en uw dienaar maken minstens evenveel verschil als de taalwet. Veux-tu rendre ton bien meilleur? Toi-même sois-en régisseur.

Sven Gatz