Nieuws

50 jaar taalwetten in bestuurszaken - opinie Coppens & Cornelis




De wetten op het gebruik van talen in bestuurszaken bestaan precies 50 jaar. Deze taalwetten regelen het taalgebruik bij de overheid en haar communicatie met de burger. Naar aanleiding van deze vijftigste verjaardag laten de Brusselse parlementsleden René Coppens en Stefan Cornelis (Open VLD) hun licht schijnen over het belang van de taalwetgeving in Brussel en het succes van het Nederlands.
 

Om het belang van taalwetgeving duidelijk te verwoorden, gebruiken we graag de bekende quote van de 19e-eeuw Franse politicus Henri Lacordaire: “Tussen de sterke en de zwakke is het de vrijheid die onderdrukt en de wet die bevrijdt”. In een meertalige omgeving, zonder taalwetgeving, verhouden talen zich tot elkaar volgens de wet van de sterkste: de sterkste taal verdringt de zwakkere, hoe goed de gebruikers van deze talen het ook met elkaar mogen voorhebben. Het zijn de harde wetten van de sociolinguïstiek. Hoewel de afgelopen jaren het Nederlands opnieuw groeit in Brussel, blijft het een minderheidstaal die beschermd moet worden tegen verdringing. Met andere woorden: taalwetgeving is en blijft nuttig en noodzakelijk.

Anno 2016 is Brussel een kleine, meertalige, kosmopolitische wereldstad. 60 procent van de Brusselse bevolking heeft haar roots buiten België (met minstens één ouder die niet de Belgische nationaliteit heeft). Die realiteit heeft uiteraard een weerslag op de taalverhoudingen. Voor één derde van de Brusselaars is noch het Frans noch het Nederlands de taal die thuis wordt gesproken. Eén op twee Nederlandstaligen groeit op in een meertalig gezin. Voor een meerderheid van de kinderen in het Nederlandstalig onderwijs is het Nederlands niet de thuistaal. Het Nederlands heeft evenwel aan aanzien gewonnen in het economische en het culturele leven in de hoofdstad en is niet langer enkel de taal van Vlamingen onder elkaar.

Dit vraagt dan ook een aanpak op maat. Bij Open VLD en vanuit onze Willemsfonds-background noemen we dit graag het Cultuurflamingantisme 2.0: niet enkel respect eisen voor onze taal en cultuur, maar ook onze taal en cultuur promoten. Minister Guy Vanhengel noemt dit het ‘zoete cultuurflamingantisme’. Zonder de nood aan taalwetgeving in vraag te stellen, merken we in deze gewijzigde taalomgeving dat het Nederlands meer succes boekt met positieve maatregelen dan met wettelijke regels: het succes van het Nederlandstalig onderwijs, de taalpromotie en gerichte opleidingen voor het personeel van de urgentiediensten in de hospitalen hebben de afgelopen 10 jaar al prachtige resultaten opgeleverd.

Onderwijs openstellen
Cultuurflamingantisme 2.0 vereist een open geest die de vurigste verdedigers van de taalwetgeving vaak niet aan de dag hebben kunnen leggen in onze hoofdstad; alleszins niet als het op de promotie van onze taal aankwam en op het openstellen van onze scholen, cultuurhuizen en sociale voorzieningen voor alle Brusselaars. Diegenen die het luidst hebben zitten roepen over de naleving van de taalwetten hebben vaak het minst openheid getoond als het ging over het openstellen van ons onderwijs. Ook vandaag nog merken we die weerstand bijvoorbeeld bij de weigering om de voorrangsregels in het onderwijs aan te passen aan de realiteit. Zo vinden sommigen nog steeds dat een kind dat al 9 jaar in het Nederlandstalig onderwijs zit en in Brussel woont, maar wiens ouders niet Nederlandstalig zijn qua diploma, minder voorrang heeft voor een plaats in het Nederlandstalig onderwijs dan kinderen van ouders die wel een Nederlandstalig diploma hebben, ook al wonen ze buiten Brussel.

Samengevat: taalwetgeving in bestuurszaken, maar uiteraard ook in onderwijs en gerechtszaken, blijft uitermate belangrijk. Maar de bescherming en het voortbestaan van het Nederlands in Brussel is vandaag meer dan ooit afhankelijk van de openheid waarmee we onze taal in Brussel met anderen delen.