Nieuws

De middenklassestad als mythe




Een recente studie, waarvan u onderaan de details vindt, stelt dat het Brussels huisvestingsbeleid overdreven veel aandacht en middelen besteedt aan het aantrekken en in de stad houden van middenklassegezinnen met kinderen. Volgens de studie heeft dit zijn budgettaire betekenis verloren: door de solidariteitsmechanismen in de financieringswet is de fiscale return van de bewoners niet meer doorslaggevend. Bovendien willen de meeste van deze mensen niet in de stad blijven wonen omdat hun netwerk zich doorgaans in hun regio van oorsprong buiten de stad bevindt. Een groenere omgeving in de stad zal hen niet overhalen. Ze zijn de verkeerde doelgroep voor het beleid.

 

Ook het aangewende middel, het maken van de middenklasse tot eigenaar om ze aan de stad te binden, is niet doeltreffend. De stad is juist een plaats van transitie in functie van een persoonlijk levensverhaal, niet een plaats waar je blijft. Het beleid legt dus de nadruk op de inwoners die ze wenselijk achten, eerder dan op de bewoners die zelf voor Brussel kiezen. De redenen die het beleid aangeeft voor die wenselijkheid zijn enerzijds de noodzaak van een sociale mix in de stad en anderzijds het aantrekken van "trekkers" die verondersteld worden tot de "middenklasse" te behoren. Daarnaast is ook het terugdringen van het autogebruik als gevolg van pendelverkeer wenselijk. 

 

Dit beleid heeft gefaald. Bovendien is het niet nuttig en niet doeltreffend, stelt de studie.

De studie stelt vast dat er juist andere groepen zijn die de stad nodig hebben, maar waar het beleid niet op inzet. Zo zijn er de oudere personen, de eenoudergezinnen, de zogenaamde bobo's (of zoals ze het omschrijven: bepaalde intellectuele en ontwikkelde delen van de middenklasse, die aangetrokken worden door de drukte in het stadscentrum) en tot slot de nieuwe middenklasse die voortkomt uit migratie (of zoals ze het omschrijven: groepen die nog bezig zijn met het beklimmen van de sociale ladder en die geen biografische band hebben buiten het BHG).

 

Wat houdt de paradigmaverschuiving dan in?

Het beleid moet zich meer richten op de stad als een transitieplek waar je tijdelijk, afhankelijk van een fase in je leven, voor kiest of nood aan hebt. Het beleid moet dan ook niet langer streven naar het creëren van een open en groene omgeving voor gezinnen met kinderen, maar zich meer richten op de dichtheid en stedelijke functies van de stad. Dit betekent ook dat men niet langer hoeft te focussen op individuele eigendomsverwerving maar meer op de huurmarkt, inclusief de nieuwe vormen van tijdelijke cohabitatie die op maat zijn gemaakt voor ouderen, eenoudergezinnen en welgestelde gezinnen voor wie het een bewuste keuze is. 

 

Mythen zijn zelden nuttig. 

De studie heeft een zeer grote verdienste. Ze doorbreekt terecht een mythe. Te veel politici blijven geloven dat ze het oude burgerlijke Brussel kunnen herstellen door de traditionele middenklasse opnieuw tot leven te brengen. Sommigen beweren dat dit kan worden bereikt met een vaste parkeerplaats voor elke bewoner, terwijl anderen dit juist willen doen met een schoolstraat en een plaats voor de bakfiets. Vergelijk het met de Vlamingen die denken dat ze Brussel opnieuw kunnen vernederlandsen door meer in te zetten op Nederlandstalige scholen. Dit gaat niet gebeuren. Dit neemt niet weg dat een parkeerbeleid voor bewoners en meer ruimte voor de bakfiets nuttig is voor bepaalde doelgroepen, en dat meer Nederlandstalige scholen de positie van het Nederlands in een meertalige stad (en zelfs in de rand als gevolg van de uitstroom uit de stad) versterkt.

 

De studie benadrukt ook terecht het belang van netwerken in en buiten de stad als drijvende kracht achter de keuze van veel mensen. Veel jonge middenklasse Brusselaars verhuizen naar hun regio van herkomst om daar een netwerk te hebben. In veel gevallen is er geen sprake van een klassieke stadsvlucht, maar eerder van een terugkeer na een tijdelijk verblijf in de stad als student of jongvolwassene. Maar de studie stelt eveneens terecht dat "eigendomsverwerving een grote ambitie is, vooral om een woning naar eigen wens te kunnen aanpassen, om materiële en mentale zekerheid te hebben en om een erfenis achter te laten". De vastgoedprijzen spelen hierbij een belangrijke rol bij de keuze tussen stad of rand, afhankelijk van het beschikbare budget. Huren is niet altijd de eerste keuze. De studie benoemt dit aspect duidelijk, maar houdt er verder geen rekening mee in haar conclusies. Dit aspect, met name het emanciperende effect van eigendom en eigendom als sociale zekerheid voor toekomstige generaties, dat de onderzoekers terecht zelf aanhalen, gaat volledig verloren in hun analyse.

Maar dit is niet het enige aspect waarop de studie tekortschiet.

 

De middenklasse waar het beleid zich, wellicht terecht, te veel op richt, maakt toch ook tijdelijk gebruik van de stad en het is daarom de moeite waard om ze tijdelijk in de stad te behouden. De studie beweert dat het beleid er niet in slaagt om ze permanent aan de stad te binden, maar ze tijdelijk in de stad houden kan ook al nuttig zijn, zelfs als het maar voor vijf, tien of vijftien jaar is. Tijdelijkheid kan verschillende vormen aannemen. In ieder geval dragen ze door de aankoop van een woning, zelfs als deze tijdelijk is, fiscaal bij. Registratierechten vormen nog steeds een zeer belangrijke inkomstenbron voor het gewest.

 

Bovendien, eerlijk is eerlijk, deze groep is op basis van de personenbelasting, gezien de solidariteitsmechanismen, niet meer zo belangrijk voor het budget van Brussel. Hoewel ze minder bijdragen, kosten ze ook minder. In die zin is het argument van sociale mix niet volledig achterhaald. Het mag uiteraard niet het doorslaggevende argument zijn.

 

De hervorming van de registratierechten was vooral gericht op Brussel, in tegenstelling tot de meer lineaire hervorming in Vlaanderen, om alleenstaanden, eenoudergezinnen en de lagere middenklasse te bevoordelen. Deze op maat gemaakte hervorming voor Brussel komt dus grotendeels tegemoet aan de vierde doelgroep die de studie nuttig en niet alleen wenselijk acht: de nieuwe middenklasse zonder netwerk buiten het gewest, die vaak voortkomt uit migratie.

 

Tot slot zet het Brusselse beleid, met name het huisvestingsbeleid, al sterk in op de doelgroepen die de studie terecht nuttig vindt: via huurtoelagen, sociale verhuurkantoren, sociale huisvesting, enzovoort wordt er op grote schaal geïnvesteerd in huurwoningen. De wetgeving zal inderdaad steeds meer rekening moeten houden met nieuwe woonvormen, zoals cohabitatie, een trend die niet meer weg te denken is. Het gewest investeert enorm in stedelijke voorzieningen, met name het openbaar vervoer en de bouw van de metro. Het openbaar vervoer is afgestemd op de specifieke behoeften van deze doelgroepen, die volgens de studie nuttig zijn in plaats van wenselijk. We hebben al vaak gezegd dat tramlijnen en metronetwerken in het bijzonder sociale voorzieningen zijn, niet alleen voor de welgestelde middenklasse met een eigen huis en auto of bakfiets, maar ook voor wat de studie omschrijft als "de volksklasse, namelijk de 30% van de bevolking met het laagste sociaaleconomische niveau".

 

De studie vermeldt nergens de enorme druk op de woningmarkt door hogere inkomens en de internationale aantrekkingskracht van Brussel (EU, NAVO), die ook een realiteit is. Dit brengt me tot de conclusie van deze bespreking: de studie staat haaks op de evolutie van de vastgoedprijzen en de vele berichten die we lezen over de enorme vraag naar betaalbare woningen voor de middenklasse, zelfs als het om tijdelijke verblijven gaat of als tussenstap naar meer sociale zekerheid via eigendomsverwerving. De vraag naar sociale leningen van het Woningsfonds is enorm. Deze studie ontkracht terecht een aantal burgerlijke mythen over een stad die veel beleidsmakers wenselijk vinden, maar roept anderzijds eerder talrijke paradoxen en inconsistenties op dan een duidelijke oproep voor een paradigmaverschuiving. De voorgestelde maatregelen en nieuwe focus zijn al lang aan de gang en niet nieuw. Evenmin is de oude focus volledig achterhaald. Het bijsturen van het beleid op basis van nieuwe inzichten is vaak beter dan het hoppen van het ene naar het andere paradigma.

 

Bespreking van de studie: "Voor een paradigmaverschuiving in het woonaantrekkelijkheidsbeleid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest" door Hannah Berns, Emmanuelle Lenel, Christine Schaut en Gilles Van Hamme. De studie is gepubliceerd op https://journals.openedition.org/brussels/6214. De studie is in oktober 2022 in drie talen op de website verschenen.


c: Johan Basiliades