René Coppens over het meerjarenbeleid inzake cultuur, jeugd en sport
In de plenaire vergadering van de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie werd op 8 januari 2016 het meerjarenbeleidsplan Cultuur, Jeugd en Sport besproken. Daarin worden de beleidsvoornemens voor de periode 2016-2020 voorgesteld. René Coppens liet in het parlement zijn licht schijnen over de doelstellingen inzake cultuur. Lees het hier.
Vooreerst wens ik het bevoegde Collegelid te feliciteren met dit vlot geschreven, goed gedocumenteerde en ambitieuze meerjarenbeleidsplan, waarin de beleidsvoornemens voor de periode 2016-2020 uit de doeken worden gedaan. Voor alle duidelijkheid: ik heb het dan over het plan als dusdanig met de beschrijving van de strategische doelstellingen en niet over de talrijke bijlagen, die het document tot een veel te lijvig bestand van meer dan 240 pagina’s maken. Zoals onze fractieleidster zonet terecht heeft aangehaald, komt de omvang van het plan de transparantie en de laagdrempeligheid zeker niet ten goede. Beleidsplannen moeten het essentiële kunnen onderscheiden van het bijkomstige. Less is more.
Inhoudelijk dan. Het Collegelid heeft goed voor ogen welke doelstellingen hij wil realiseren en welke concrete acties daarvoor ondernomen moeten worden. Dit alles kadert in een helder uiteengezette visie op mens en maatschappij waarin de aandacht wordt gevestigd op alle Brusselaars, niet in het minst de kwetsbaren in onze samenleving. Dat uitgangspunt zal dan ook bepalend zijn voor de richting die het VGC-beleid inzake cultuur, jeugd en sport op middellange termijn zal uitgaan.
Hoewel transversaliteit en een integrale, sectoroverschrijdende aanpak onmiskenbaar de rode draad vormen doorheen het meerjarenbeleidsplan, heb ik vooral met veel belangstelling de passages over cultuur gelezen. Ik zal in mijn tussenkomst dan ook eerder stilstaan bij de doestellingen omtrent infrastructuur, cultuurparticipatie, communicatie en het sociaal-culturele verenigingsleven.
Het doet me in de eerste plaats veel plezier dat het document dat voor ons ligt effectief rekening houdt met de grieven, noden en behoeften die de Brusselaars en de VGC-Raadsleden de afgelopen maanden en jaren hebben geuit. De actiepunten die in het plan worden geformuleerd, komen daar in belangrijke mate aan tegemoet.
Zo is er in de schoot van de Raad al vaak gedebatteerd over de tekortkomingen inzake vrijetijdsinfrastructuur. In dat verband verwijs ik graag naar de tweede en de vierde strategische doelstelling. Voldoen aan bepaalde materiële voorwaarden is immers van het grootste belang voor het optimaal beleven en beoefenen van cultuur, maar dat geldt uiteraard ook voor jeugdwerking en sport. Het is noodzakelijk te vernieuwen en te renoveren, maar het is eveneens van belang om toe te zien op duurzaamheid, energiezuinigheid en toegankelijkheid. Wat dat laatste betreft, heb ik er al vaak op gehamerd dat de VGC de komende jaren blijft investeren in de kindvriendelijkheid van de infrastructuur en de gebruiksvriendelijkheid ten overstaan van hulpbehoevenden, mindervaliden en ouderen.
Betere infrastructuur kan zeker voor een hogere participatiegraad zorgen, maar daarmee is de kous nog niet af. De Strategische Doelstelling 2.3 schenkt in dat verband specifiek aandacht aan mensen in armoede en hun verenigingen. Uit de recente evaluatie van de Paspartoe blijkt dat zij ondanks de geleverde inspanningen vooral deelnemen aan sportactiviteiten en jeugdwerking en slechts in heel beperkte mate cultuur bedrijven. Hoewel ik er rotsvast van overtuigd ben dat burgers volledig vrij zijn in het al dan niet consumeren van cultuur, zie ik m.b.t. de participatie van de zwakkeren in onze samenleving nog heel wat kansen en uitdagingen en daar zal in het beleid dus nog verder rekening mee moeten gehouden worden. Een andere denkoefening is hoe we kinderen, jongeren en studenten met het culturele aanbod doeltreffender laten kennismaken. Er is dus nog werk aan de winkel.
In het algemeen pleit ik ervoor om onze diensten en voorzieningen, zoals wel degelijk wordt vermeld in het meerjarenplan, nog beter af te stemmen op de noden en behoeften van de gebruiker. Flexibiliteit en klantgerichtheid (zoals andere of langere openingsuren) zijn in mijn ogen niet te miskennen voorwaarden.
Participatie is onlosmakelijk verbonden met communicatie, de vijfde hoofdtitel bij de strategische doelstellingen. Ik ben blij dat het meerjarenbeleidsplan ondubbelzinnig inzet op een doeltreffend en samenhangend communicatieplan. Onze fractie heeft er al vaak op gewezen dat de VGC de plicht heeft de Brusselaars en bezoekers voldoende te informeren over het cultuuraanbod en dat intensief te promoten. De bevolking zou, meer dan vandaag het geval is, via verschillende kanalen (met inbegrip van zowel drukwerk als de sociale media) moeten worden geïnformeerd over het vrijetijdsaanbod en de communicatie van de VGC dient bovendien doel(groep)gericht te gebeuren. Streefdoel is een levenslange participatie van - in het beste geval - alle Brusselaars, wars van elke betutteling. Ik kan er niet genoeg voor pleiten om de muren van allerhande regeltjes en beslommeringen zoveel mogelijk te slopen.
Het doet plezier dat het beleidsplan eveneens de meerwaarde van het verenigingsleven voor de sociale cohesie onderstreept en het belang van de vele vrijwilligers erkent. Zij worden terecht beschouwd als een prioriteit. Vrijwilligers verdienen meer waardering, een betere ondersteuning van overheidswege en de bureaucratisering van het vrijwilligerswerk moet dringend afgeremd en afgebouwd worden.
Het Brusselse verenigingsleven ligt ons allemaal nauw aan het hart. Daarom verheugt het mij dat in de derde strategische doelstelling te lezen staat dat zij in de toekomst beter zullen worden ondersteund. Sociaal-culturele organisaties hebben nu meer dan ooit nood aan stabiliteit en een vermindering van de planlast. Het is aan het College om hen zoveel mogelijk continuïteit te garanderen en de ballast tot een minimum te beperken.
Daarnaast kan men het beschikbare budget niet blijven versnipperen onder de vele verenigingen die hoe langer hoe meer in aantal toenemen. Akkoord dat nieuwe verenigingen de nodige groeikansen moeten krijgen, maar dat mag niet ten koste gaan van de goed functionerende klassieke verenigingen, die doorgaans veel naambekendheid genieten en een behoorlijk palmares kunnen voorleggen. We moeten er bovendien over waken dat onze verenigingen, ondanks de regels waaraan zij moeten voldoen om erkend te worden, de vrijheid blijven behouden om zich inhoudelijk te ontplooien en ongedwongen hun doelstellingen kunnen realiseren. Het is dus aan het Collegelid om het sociaal-culturele verenigingsleven zoveel mogelijk zekerheid te bieden.
Participatie is één van de sleutelbegrippen in het meerjarenbeleidsplan. Zo werden de burgers, het middenveld en alle relevante actoren niet alleen geconsulteerd in het kader van de voorbereiding en de totstandkoming van dit beleidsplan, maar zullen zij ook bestendig betrokken worden bij de uitvoering en de evaluaties ervan. Het is evident dat directe inbreng het beleid afstemt op de specifieke noden die er zijn en voor een breed draagvlak kan zorgen, maar het mag niet de bedoeling zijn dat de implementatie van het beleid daardoor vertraging oploopt of op de lange baan wordt geschoven. Kan het Collegelid verduidelijken hoe die inbreng en feedback in de praktijk zal georganiseerd worden? Zullen die groepen de kans krijgen om het beleid ook effectief bij te sturen wanneer zij dat nodig achten? Het is mij immers niet altijd duidelijk waartoe de interactieve dialoog met de burgers precies zal leiden.