Les news

René Coppens in debat over de gemeentebelastingen




René Coppens kwam op 15 januari tussen in het debat over de gevolgen van de federale taxshift voor de gemeenten. Hij stelde aan de kaak dat de federale overheid hoe langer hoe meer achterstand oploopt bij de inkohiering en het doorstorten van de belastingen die toekomen aan de gemeenten. Lees hier de volledige tussenkomst.

Laat mij eerst en vooral stellen dat de federale taxshifts 1 en 2 in dit land voor de burgers heel wat voordelen zullen bieden. Maatregelen die er vooral toe strekken de burger (iets) minder belastingen te laten betalen en vooral de gesel van de werkloosheid te verminderen. Zelfs voor de lokale besturen zijn er enkele interessante federale maatregelen die positieve gevolgen zullen teweegbrengen, weliswaar indirect. Ik denk dan onder meer aan de vermindering van de btw-voet van 21% naar 6% voor de schoolgebouwen en de vermindering van de RMZ-bijdragen voor de werknemers in sommige sectoren, zoals in de non-profitsector.

Maar er is ook een keerzijde aan de medaille. Minder personenbelastingen impliceert ook minder aanvullende gemeentebelastingen. Maar wat wellicht nog veel belangrijker is, is het feit dat de federale overheid hoe langer hoe meer achterstand oploopt in het doorstorten van de aan de gemeenten toekomende belastingen. Zodanig zelfs dat de gemeentefinanciën echt in moeilijkheden dreigen te komen, zowel voor het opstellen van hun begroting als voor hun rekening. Dit is onaanvaardbaar!

De daling van de ontvangsten uit aanvullende personenbelastingen zal voor de Brusselse gemeenten alleen al voor 2015 gemiddeld 23,49% of zo’n 53 miljoen euro betekenen. De voornaamste reden, collega’s, voor die substantiële daling ligt in de achterstand bij de inkohiering. Naar verluidt heeft de uitvoering van de zesde staatshervorming dit pijnpunt nog verergerd.

Maar ook voor 2016 is er geen beterschap in zicht. Voor de Brusselse gemeenten is dit een heel wezenlijk tekort aan inkomsten en – niet onbelangrijk – slechts een minimaal deel van de totale derving is te wijten aan de federale taxshifts! Het gaat immers veel meer om achterstallen dan om specifieke gevolgen van de taxshift als dusdanig. Ik herhaal dat, in het licht van de nieuwe gegevens van de FOD Financiën, het opstellen van de nog in te dienen gemeentebegrotingen een harde dobber wordt.

Hoeft het daarenboven nog worden gezegd dat de stortingen aan de gemeenten ook aan zeer grote schommelingen onderhevig zijn? Dit niet alleen voor wat betreft de aanvullende personenbelasting, maar soms ook voor de onroerende voorheffing.

En dit allemaal in een periode waarin de gemeenten meer dan ooit middelen moeten uittrekken om hun (kern)taken correct uit te oefenen en dan heb ik het nog niet over de strijd tegen radicalisering en terrorisme. Ik denk maar aan de facturen voor de politiezones die uiteraard niet van de poes zullen zijn.

Na de brieven van de federale overheid aan de gemeenten met duidelijke cijfers over de minderontvangsten aan personenbelasting, blijft het koffiedik kijken aangaande de nog niet berekende return van de federale taxshift. Het ware ons inziens aangewezen geweest dat de federale overheid in haar brief aan de gemeenten inzake de impact van de taxshift voor de periode 2016 tot 2021 ook deze returncijfers aan de gemeenten had meegedeeld. Slechts zeer recent werd de Nationale Bank en het Planbureau door de federale overheid met deze opdracht belast. Beter laat dan nooit!

Blijft dan de hamvraag: wat werd er tot nu toe al gedaan en wat kan er in de toekomst nog worden verbeterd?

Zoals de twee vorige jaren werd er aan de gemeenten in december een voorschot gestort. Hoewel dankzij die voorschotten financiële catastrofes kunnen worden voorkomen, is dit onvoldoende. 

Zo spoedig mogelijk – beter vandaag dan morgen – moet werk worden gemaakt van het sinds vele jaren door de gemeenten gevraagde voorschottensysteem, zodat de lokale overheden niet langer bloot worden gesteld aan de negatieve (nefaste) gevolgen van vertragingen in de inkohieringen en de gemeenten uiteraard de mogelijkheid krijgen er rekening mee te houden bij het afsluiten van de rekening. Naar verluidt zal het voorschottensysteem nog dit jaar operationeel worden. Hopelijk is dit zo.

Daarenboven, collega’s, stel ik mij de vraag of de door de federale overheid afgenomen (aangerekende) 1% administratiekosten nog van deze tijd is. Moeten de gemeenten dit nog verder blijven dragen?

Graag zou ik uiteraard ook weten of de Brusselse regering – zich intussen bewust van de uitvoerig uiteengezette problematiek – overweegt om compenserende maatregelen te voorzien voor de gevolgen van de taxshift.

In de marge van deze tussenkomst zou ik nog twee punten willen aansnijden.

a) een eerste punt: de onroerende voorheffing. Ook hier registreren de gemeenten soms (meestal) onregelmatige bewegingen van het ene jaar tot het andere en – nog erger – stapelen de achterstallen zich op. Zodanig zelfs dat ik mij de vraag durf stellen of er van het Brusselse ‘contentieux’ nog echt werk wordt gemaakt en of men er federaal niet aan denkt deze problematiek in 2017 stilletjes door te schuiven naar het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Ik ken uiteraard het antwoord op deze vraag niet, maar laat mij toe toch enigszins te twijfelen aan de federale ijver.

b) een tweede en laatste punt: de solidariteit tussen onze gemeenten. Sommige gemeenten hebben overschotten die zij bij de bank beleggen, terwijl andere gemeenten in het rood staan en moeten lenen. Twee keer een goede zaak voor de banken.

Zou het niet aangewezen zijn om aan deze toch weinig interessante vorm van gemeentelijke autonomie een einde te stellen en bvb. het Agentschap van de Schuld met dit beheer te belasten.