Les news

René Coppens over de ondersteuning van sporters en hun clubs




Op 9 mei werd in de commissie Cultuur, Jeugd en Sport van de Raad van de VGC een nieuwe verordening voorgesteld waarin het sportbeleid van de VGC op een nieuwe leest geschoeid wordt. Lees hieronder het positieve oordeel van raadslid René Coppens.

Het verheugt mij dat we vandaag nog eens ten gronde kunnen spreken over een beleidsdomein dat mij persoonlijk erg nauw aan het hart ligt. Net als bij zoveel andere Brusselaars. Het sportbeleid.

Met het welbekende adagium mens sana in corpore sano trap ik een open deur in. Sporters zijn fitter en voelen zich doorgaans beter in hun vel. Maar sport is meer dan alleen lichamelijke inspanningen leveren en fysieke prestaties neerzetten. Het gaat hier ook om een sociaal gebeuren waarvan de maatschappelijke impact maar al te vaak wordt onderschat. 

Ik keek dan ook reikhalzend uit naar voorliggend ontwerp van verordening dat het ondersteunde sportbeleid van de VGC nieuw leven inblaast, conform het meerjarenbeleidsplan ‘Cultuur, Jeugd en Sport’. 

Het is een ontwerptekst die de vigerende VGC-regelgeving, die nog dateert van begin jaren ’90, op een nieuwe leest schoeit. De bestaande verordeningen werden geactualiseerd, gerationaliseerd en geharmoniseerd. Wat goed was, blijft behouden; en waar nodig voert deze nieuwe verordening aanpassingen en vernieuwingen door. Het College heeft in dezen zeker geen half werk geleverd. 

Wat meteen opvalt is dat deze verordening eenvoudig is opgesteld, duidelijk is in zijn bewoordingen, overzichtelijk is gestructureerd en herleid is tot de essentie. Maar terzelfdertijd slaagt ze ook in om volledigheid na te streven. Voor zover ik dat kan beoordelen, wordt er met alle aspecten van het sportaanbod rekening gehouden. De regelgeving wordt echter niet onnodig complex gemaakt, wat zowel in het voordeel is van de administratie als van de actoren in het veld. 

Het ontwerp stipuleert enerzijds de modaliteiten die gelden voor de erkenning van het sportaanbod en anderzijds de voorwaarden die worden opgelegd voor het verkrijgen van subsidies. Het lijkt mij logisch dat sportinitiatieven en sportverenigingen, vooraleer ze aanspraak kunnen maken op subsidies van de VGC, eerst erkend worden door onze instelling. 

De eisen die dit ontwerp van verordening oplegt voor de erkenning van sportinitiatieven en sportverenigingen zijn opportuun: het sportaanbod moet gebruikmaken van het Nederlands, richt zich in de eerste plaats op de Brusselaars en vindt plaats in Brussel-19, tenzij de noodzakelijke accommodatie niet voorhanden is. De uitzonderingen in artikel 4 in het belang van sportinitiatieven voor personen met een handicap zijn eveneens legitiem.

De verordening maakt daarnaast een onderscheid tussen 6 subsidievormen: subsidies voor sportverenigingen, voor sportaanbod buiten sportverenigingen, voor sportief vakantieaanbod, voor sportprojecten, voor kadervorming en voor investeringen in sportinfrastructuur. Er wordt telkens duidelijk omschreven wie in aanmerking komt en om welke subsidies het juist gaat. 

Ook de vereisten om aanspraak te maken op subsidiëring lijken mij niet overdreven of onredelijk. Bij de subsidiëring van sportverenigingen gaat het bijvoorbeeld om het open karakter van de vereniging, een minimum aantal leden, het afsluiten van de nodige verzekeringen en de aandacht voor kansengroepen. Per subsidievorm wordt netjes geformuleerd om welke subsidies het juist kan gaan: basissubsidies, huursubsidies en dergelijke.

Voorliggende verordening is naar mijn bescheiden mening geslaagd in de moeilijke evenwichtsoefening tussen, enerzijds, het waken over toegankelijkheid en laagdrempeligheid en, anderzijds, het opleggen van de nodige regels en voorwaarden. Er moet aangetoond kunnen worden dat het geld wordt besteed waarvoor het is voorzien, maar de planlast moet ook tot een minimum kunnen herleid worden. 

Wat het duurzaam sportaanbod buiten de reguliere sportvereniging betreft, dat bvb. kan worden georganiseerd door VGC-instellingen, stelt artikel 14 terecht dat het moet gaan om een aanvullend aanbod dat in de vrije tijd plaatsheeft en dat hiervoor geen blanco cheque wordt uitgeschreven. 

Zoals het Collegelid in zijn beleidsnota en beleidsverklaring heeft beloofd, vestigt deze verordening de aandacht op kwaliteitsbewaking en professionalisering. Zo voorziet de verordening in subsidies voor kwaliteitsvolle sportbegeleiding, voor kwaliteitsvolle sportinfrastructuur en voor deelname aan sportgerichte kadervorming. Dit uiteraard in het belang van organisatoren en sporters. 

Ik wens bij dezen het Collegelid te feliciteren met zijn ontwerp van verordening en ik kijk alvast uit naar de uitvoering ervan.